Avé Twente

Ik zwaai hem uit en draai me om naar mijn gezelschap voor de komende weken: een heerlijke wei vol koeien. Lopend naar het hek laat ik mijn blik rusten op het ruime rustgevende uitzicht voor me. Dan recht ik mijn schouders en stap binnen in ‘mijn’ huisje. Het grote ontspannen kan beginnen.

Het boerenechtpaar waar ik verblijf vindt het maar niks dat ik zo lang alleen ben. Ze benadrukken dat ik altijd binnen mag komen lopen.
Via de deel, waar de oude schouw nog volledig in tact is en de wanden versierd zijn met stiepeltekens en midwinterhoorn, steek ik regelmatig mijn hoofd om de deur. Waarna we samen een bak koffie drinken, gevuld met Twentse nuchterheid en levenslessen.

Ook met de koeien krijg ik een band. Waar het eerst vooral bleef bij kijken, worden zij en ik nu steeds brutaler. De dames komen telkens een stapje dichterbij. Het hek dat de laatste afstand tussen ons staande houdt stoort me, dus begeef ik me naar de andere kant. Daar leer ik dat een lik van een koe vergelijkbaar is met een aai van grof schuurpapier. Dat een niesend exemplaar dikke lange slierten slijm veroorzaakt, die makkelijk de anderhalve meter naar mij kunnen overbruggen. Op afstand, achter de boerderij staan vier slanke paarden. Een ervan is toe aan haar eerste stappen richting rijpaard. Ze wordt samen met een ervaren viervoeter in de bak naast mijn huisje geplaatst. Haar verzorgster blijft er even bij, maar trekt zich al snel terug en haalt na een tijdje ook het tweede paard weg. De eenzame merrie hinnikt, bokt en rent, maar wordt uiteindelijk rustig.
De volgende avond is de merrie in gezelschap van een gespierde man. Hij knikt niet naar me. Zijn oog is uitsluitend gericht op het inmiddels gezadelde paard. Het is in- en in stil. Alleen de paardenfluiter deunt zijn deuntje en houdt zo het trotse beest in toom. Onder mijn fleecedeken verstopt zie ik hoe ze langzaam maar zeker de aanwijzingen van haar heer en meester volgt. Het tafereel in de opkomende avondmist kan me niet lang genoeg duren.

Slechts één ding ontbreekt aan mijn geluk. Mijn eeuwigdurende zoektocht naar een hert of ree werpt zelfs in deze omgeving geen vruchten af.
Bij het krieken van iedere dag en bij het invallen van de avond, tuur ik de horizon af. Ik houd me muisstil. Links en rechts huppen schattige konijntjes, een verlegen haas. Ik hoor een specht, spot een buizerd. Alles komt langs, behalve de beloofde ree met haar jonkies. Ook mijn vele fietstochten leveren niet het door mij zo vurig gewenste resultaat.
De fietspaden gaan via  bos, heide en wei, koren en mais. Zijn doorvlochten van rustig glooiende velden inclusief uitkijktorens. Daartussendoor staan de nodige kruisbeelden en Mariakappelletjes, die hier duidelijk nog gekoesterd worden.
Als ik landgoed ‘Het Singraven’ passeer, doorkruist in een zonnige waas een wit paard met een prachtige amazone mijn pad. Als in een openbaring wordt het mij duidelijk.
Hert en ree hebben plaatsgemaakt voor het Twentse Ros!
Vanaf dat moment stop ik mijn zoektocht.

Na twee zalige weken vol rust zit ik weer in de auto, op de lawaaierige snelweg richting huis. Voldaan staar ik uit het raam om afscheid te nemen van mijn geboortegrond. Inmiddels hebben we de streekgrens bereikt. En daar, in de berm langs de snelweg staat hij. In volle glorie met een pracht gewei op z’n kop. Als een persoonlijk saluut van het mij zo dierbare Twente.

Deel deze pagina